
Matala, Kreta: De vloed van de vrijheid
Hoe een kleine baai op Kreta een eigen wereld werd.
Een bries waait langs de rots van Matala en brengt de geur van zeezout en tijm met zich mee. Zonlicht spreidt een gouden en blauwe deken over de Libische Zee. De kalkstenen wand is bezaaid met deuren en ramen, die ooit door iemand in de rots zijn uitgehouwen — lang voordat een reiziger op het idee kwam daar een slaapzak uit te rollen. Het strand is een sikkelvorm. Het water is helder en eerlijk. Niets bijzonders. Niets tussen oog en horizon. Dit is het toneel waarop zich een van de zachtste revoluties van de twintigste eeuw afspeelde. Ze had geen spandoeken of megafoons nodig. Ze had slechts een plek nodig — een plek die men voor de prijs van een brood en een fles wijn zijn eigen kon noemen. Ze had een dorp nodig dat een toestroom van vreemdelingen duldde, die eigenlijk geen vreemdelingen waren. Ze had Matala nodig.
Dit is een verhaal over jonge mensen, zonnebrand, gitaren, een paar versleten notitieboekjes en een klif vol oude graven. Het is ook een verhaal over hoe Kreta simpelweg Kreta is: wild van geest, gastvrij en wantrouwig tegelijk — een plek waar het verleden nooit ver weg is.
Als je in de late namiddag over het strand wandelt en luistert naar de stemmen die vanuit de tavernes overwaaien, kun je nog steeds de echo horen van de jaren waarin de hippies kwamen. Ze kwamen met lege zakken en grote ideeën. Sommigen brachten problemen, anderen gewoonten. Ze waren geen heiligen. Ze waren geen schurken. Ze waren een vloed. De vloed trok zich terug — maar de sporen die ze in het zand achterliet, bleven veel langer zichtbaar dan iemand had verwacht.
Een plek die om een verhaal vroeg
Matala ligt aan de zuidkust van Kreta, met uitzicht op Afrika en de zonsondergang. Het land rijst op in heuvels en vervolgens in bergen, die de vlakte van Messara als brede schouders omarmen. In het noorden ligt Phaistos, met zijn oude stenen en de herinnering aan een paleis. In het westen ligt Kommos, waar de kust in de winter ruig en leeg is.
Het dorp was ooit een eenvoudige vissers- en boerenhaven. Veel meer was er niet — een paar kamers te huur, een café, een boot die op het strand lag. De imposante klif sluit de baai af en is doorzeefd met grotten.
Wie de plek voor het eerst ziet, valt onmiddellijk de grotten op. De hippies hebben deze openingen niet gemaakt — en dat is belangrijk om te beseffen, want het plaatst Matalas korte moderne roem in een veel langere geschiedenis.
De nissen werden in de Romeinse tijd en later uitgehouwen. Mensen gebruikten ze als graven en kleine kapellen. Eeuwenlang zochten herders er beschutting, klommen kinderen erin, kerfden geliefden hun namen in de muren. Ze horen net zozeer bij Kreta als de wind, de olijf, de geit en de druif.
Juist die oude aanwezigheid gaf Matala voor de jonge reizigers van de jaren zestig een bijzondere spanning. Ze kampeerden niet zomaar op een strand; ze verbleven in een klif die de botten en gebeden van anderen had bewaard. Dat gaf de plek een stille intensiteit die velen nooit meer vergaten.
Vóór de jaren zestig
De weg naar Matala was hobbelig — soms nauwelijks een weg te noemen. De Messara-vlakte was landbouwgebied. De dorpen leefden van olijfolie, wijn, graan en alles wat de zee te bieden had.
Toerisme bestond alleen in de losse, vanzelfsprekende vorm die op Kreta gebruikelijk is: een gast wordt een vriend; de vriend komt terug; nieuws verspreidt zich van mond tot mond.
Er waren geen plannen voor mensenmassa’s. Matala had slechts wat nodig was voor het dagelijks leven. Juist dat maakte het aantrekkelijk voor mensen die een plek zonder plan zochten.
Een week in Matala, 1966
Ik bracht er in 1966 een week door, toen alles nog maar net begon te ontstaan. De weg eindigde in krijtstof, en de laatste lift zette me af met een grijns en een zwaai.
Het dorp was klein en vriendelijk, en de klif leek meer een curiositeit dan een legende. Enkele vroege reizigers hadden zich al met dekens en glazen potten met kaarsen in de grotten gevestigd.
’s Morgens hoorde je water klotsen en het rochelen van een bootmotor die zich opmaakte voor de dag. Warm brood kwam uit een oven die van iedereen leek te zijn. Koffie werd geserveerd — sterk genoeg om de wereld scherp te zien.
Ik zwom bij dageraad, want de zee legde je als het ware een hand op de schouder en nodigde je uit, of je nu klaar was of niet.
De avonden volgden een patroon van eenvoudige borden, een goedkope fles wijn, liederen in verschillende talen en zachte gesprekken die doorgingen tot de sterren de hemel weer veroverden.
De dorpsbewoners waren geamuseerd en vriendelijk. Nog had niemand een scenario geschreven. De plek voelde open en eerlijk aan — op een manier die je lichter maakte.
Ik verliet de baai met zout in mijn haar en het vreemde gevoel dat ik er veel langer was geweest dan een week — alsof de dagen zich hadden uitgerekt en de vorm van de baai hadden aangenomen.
Hoe ze aankwamen en waarom ze bleven
Tegen het einde van de jaren zestig was het woord vrijheid overal op drift.
Het waaide van San Francisco naar Kathmandu, van Goa naar Kreta.
Jonge mensen trokken eropuit, sommigen met een plan, de meesten zonder.
Ze reisden per bus, per boot, per lift.
Ze kwamen uit Duitsland, uit Amerika, uit Nederland, uit Scandinavië —
met een rugzak, een fluit, een schrift, een hoofd vol vragen en een hart vol muziek.
De wereld leek plots kleiner en opener.
Je kon je van het ene continent naar het andere bewegen met nauwelijks meer dan wat moed en nieuwsgierigheid.
Er was oorlog geweest, er was angst, er was een systeem dat velen te strak vonden.
Wat ze zochten, konden ze niet precies benoemen —
maar ze wisten wel dat het iets te maken had met eenvoud, met eerlijkheid, met nabijheid van natuur.
En ergens op een kaart, in een gids of in een gerucht, dook de naam Matala op.
“Daar kun je in grotten wonen,” fluisterde iemand.
“Daar is het goedkoop. Daar is de zon goed. Daar kun je zijn wie je bent.”
En zo stroomden ze toe.
Niet in een golf van lawaai, maar als een langzaam stijgend tij.
Een paar in de lente, wat meer in de zomer, weer enkelen in de herfst.
Sommigen bleven dagen, anderen maanden.
Er waren dichters, schilders, studenten, muzikanten, geliefden, vluchtelingen van de orde.
Ze sliepen op dekens, kookten op houtvuur, schreven in dagboeken die naar zand en wijn roken.
Overdag zwommen ze, wandelden, mediteerden, zongen.
’s Nachts brandden kaarsen in de grotten, en hun licht wiegde als adem tegen de wanden.
Er hing een zacht gevoel van gemeenschap — zonder regels, zonder bezit, zonder schema.
Niemand hoefde iets te bewijzen.
Er was alleen het nu, de zee, de warmte en het ruisen van de wind tussen de rotsen.
De ontmoeting met de Kretenzers
De mensen van Matala — vissers, boeren, herders — keken eerst met verbazing toe.
Ze hadden oorlog, honger en bezetting overleefd, en nu kwamen daar jonge mensen die vrijwillig in grotten woonden.
Toch keken ze niet neer op hen.
Ze lachten, schudden hun hoofd, en brachten brood, olijven, een glas wijn.
Ze zagen dat deze reizigers vriendelijk waren, niet gevaarlijk.
Ze wilden niets afpakken, ze vroegen alleen ruimte om te ademen.
Kretenzers begrijpen dat.
Ze weten wat het is om door omstandigheden te worden gedwongen te schuilen in bergen of holen,
om vrij te willen blijven, wat dat ook mag kosten.
Er ontstond een voorzichtige genegenheid tussen de dorpelingen en de hippies.
Kinderen liepen nieuwsgierig achter hen aan, vrouwen gaven fruit, mannen lachten om de muziek en de dans.
En soms — in de schaduw van een muur of aan een tafel bij het strand —
zat een oude visser naast een jonge reiziger, en beiden zwegen tevreden.
De stilte was voldoende.
Beiden keken naar dezelfde zee, die hen op heel verschillende manieren had gevoed.
Een toevlucht, geen toevalligheid
Voor de meesten die kwamen, was Matala geen vakantie.
Het was een pauze in een wereld die te luidruchtig was geworden.
Ze wilden niet vluchten van de realiteit, maar juist terug naar een eenvoudigere realiteit.
De dagen waren gevuld met zon, zout en gesprekken die begonnen met niets en eindigden met inzicht.
Er ontstonden kleine rituelen: iemand bakte brood voor iedereen, een ander maakte thee,
een derde leerde gitaar aan wie dat wilde.
Er was geen geld nodig, alleen tijd.
En tijd hadden ze allemaal in overvloed.
Sommigen vonden er liefde, anderen vriendschap, sommigen alleen stilte.
Maar bijna iedereen voelde, op een bepaald moment, dat Matala iets met hen deed —
iets wat moeilijk te beschrijven was, maar onmiskenbaar bleef hangen.
De ontdekking door de buitenwereld – van geheim naar legende
Matala was niet lang een geheim.
Zoals bij elke plek die vrijheid belooft, verspreidde het nieuws zich sneller dan men dacht.
Eerst kwamen de vrienden van vrienden, dan journalisten, toen muzikanten en schrijvers.
Sommigen kwamen om te begrijpen, anderen alleen om te kijken.
Er verschenen artikelen in tijdschriften, foto’s in reisrubrieken, verhalen vol zon en zand en woorden als “paradijs”, “onbedorven” en “authentiek”.
Maar hoe meer mensen kwamen, hoe sneller de betovering dreigde te verdwijnen.
Vrijheid houdt niet van massa’s.
Het is als de zee: zij heeft ruimte nodig om te ademen.
Toch was de aantrekkingskracht onweerstaanbaar.
Wie eenmaal van Matala had gehoord, wilde het zien —
die kliffen, dat water, dat gevoel van niets hoeven.
De grotten werden voller, de avonden drukker.
De rook van vuurplaatsen vermengde zich met gitaarmuziek en het geroezemoes van stemmen in vele talen.
Er was iets tijdloos aan de plek, en tegelijk iets broos.
Men voelde dat dit niet eeuwig kon duren,
maar zolang het duurde, leefde men alsof de dagen zelf muziek waren.
De komst van Joni Mitchell
In de zomer van 1970 kwam een jonge Canadese zangeres naar Matala —
Joni Mitchell.
Ze was onderweg door Europa, zoekend naar rust, inspiratie, en misschien ook naar zichzelf.
Ze vond in Matala wat ze zocht: eenvoud, warmte, ruimte.
Ze woonde een tijd in een van de grotten,
zong bij het vuur, schreef in haar notitieboek.
Uit die dagen ontstond later haar lied “Carey”,
waarin ze zingt over het dorp, de wijn, het zand, de zee en een zekere Carey —
een van de reizigers die ze daar ontmoette.
“Maybe I’ll go to Amsterdam,
or maybe I’ll go to Rome,
and rent me a grand piano
and put some flowers ’round my room.
But let’s not talk of fare-thee-wells now,
the night is a starry dome...
and they’re playing that scratchy rock and roll,
beneath the Matala moon.”
Het lied maakte Matala onsterfelijk.
De naam van het dorp klonk ineens op de radio in Amerika, Canada, Engeland.
Wat ooit een onopvallende baai was, werd een mythische plek,
een symbool van vrijheid, eenvoud en verlangen.
De keerzijde van de roem
Maar roem brengt altijd verandering.
De autoriteiten begonnen zich te bemoeien,
toeristen kwamen in groten getale,
en de grotten, die ooit stilte en onderdak boden, werden overvol.
Sommigen misbruikten de gastvrijheid van de dorpelingen,
anderen raakten verstrikt in hun eigen idealen.
Waar eerst gemeenschap was, kwam soms wanorde.
De politie verscheen, de overheid stelde regels in,
en langzaam maar zeker verdween de eerste magie.
Veel van de oorspronkelijke bewoners van de grotten trokken verder —
naar India, Marokko, Nepal, Ibiza,
op zoek naar een nieuwe Matala die nog niet was ontdekt.
Wat bleef
Wat bleef, was het geheugen van de plek.
De wind die nog steeds door de openingen van de grotten zingt.
De verhalen die in het dorp worden verteld,
met een glimlach en een zweem van weemoed.
De oude vissers herinneren zich nog namen,
de kinderen van toen zijn de ouders van nu,
en de hippies — inmiddels grijs of gestorven —
blijven in woorden, in liederen, in foto’s voortleven.
Matala veranderde, ja.
Er kwamen hotels, restaurants, wegen.
Maar ergens, tussen middagzon en zeebries,
blijft een flard over van die tijd waarin alles mogelijk leek.
Wie goed luistert, hoort het nog:
het lachen bij het vuur, de zachte tonen van een gitaar,
het fluisteren van de vrijheid die hier ooit woonde.
Matala vandaag – tussen verleden en verlangen
De grotten liggen er nog.
Hun muren dragen nog steeds sporen van handen, woorden, rook.
Toeristen klimmen er nu overdag naar binnen,
nemen foto’s, kijken uit over het water,
en proberen zich voor te stellen hoe het was
toen hier iemand zijn gitaar stemde en naar de sterren keek.
Er zijn toegangshekken gekomen, waarschuwingen,
bordjes die herinneren aan de geschiedenis.
’s Avonds, als de zon ondergaat, kleurt de klif goud en rood,
en even lijkt het alsof de tijd zijn adem inhoudt.
Dan is Matala nog steeds Matala.
Een dorp dat zich herinnert
De inwoners van het dorp zijn veranderd, maar hun gastvrijheid niet.
Ze leven van de zee, van bezoekers, van verhalen.
De tavernes dragen namen die verwijzen naar het verleden: Red Moon, Hakuna Matata, Joni’s Cave.
In de steegjes hangen foto’s uit de jaren zestig,
met lachende gezichten, bloemen in het haar, kinderen op het strand.
Elke zomer wordt het Matala Beach Festival gehouden —
drie dagen muziek, kunst, dans en herinnering.
De klif vormt opnieuw het decor,
maar ditmaal met podia, lichten, en duizenden mensen.
Het is een feest dat het verleden eert zonder het te imiteren.
Er wordt gelachen, gezongen, en in de lucht hangt een geur van zee, zand en nostalgie.
De ouderen kijken glimlachend toe.
Ze weten dat de hippies destijds iets bijzonders brachten:
een open blik, een gevoel van verbondenheid,
een herinnering aan vrijheid die sindsdien nooit meer helemaal is verdwenen.
De geest van vrijheid
Wie vandaag door Matala loopt, voelt nog iets van die oude vibratie.
Niet meer als roes, maar als echo.
Ze zit in de manier waarop reizigers elkaar begroeten,
in de klanken van muziek die uit een bar waaien,
in het zout dat op de huid blijft hangen.
De klif herinnert zich alles,
maar ze oordeelt niet.
Ze kijkt neer op het dorp, op de zee,
en ziet mensen komen en gaan —
zoals altijd.
Er is iets troostends aan die continuïteit.
De vrijheid van de jaren zestig heeft vorm gekregen in iets rustigers,
minder wild maar niet minder echt.
In Matala kun je nog steeds even verdwijnen,
de tijd vergeten,
jezelf terugvinden.
De mensen komen er niet meer om zich los te maken van de wereld,
maar om haar opnieuw te voelen.
Een mythe die leeft
Elke plek die mythisch wordt,
loopt het risico te verstenen in haar eigen verhaal.
Maar Matala heeft dat weten te vermijden.
Ze leeft met haar verleden — vriendelijk, maar niet sentimenteel.
Er zijn souvenirs met regenboogletters, ja,
en cafés met namen uit liedjes,
maar er zijn ook momenten van echte stilte,
wanneer de zon ondergaat achter de heuvels
en het water zacht tegen het strand slaat.
Dan lijkt het alsof de grotten opnieuw ademen,
alsof de wind een oude melodie meedraagt,
en de tijd heel even niet bestaat.
Dat is het geheim van Matala:
ze laat je geloven dat vrijheid geen tijd kent,
alleen een plaats —
en dat die plaats, hoe klein ook,
genoeg kan zijn voor een wereld.